Het in Duitsland woonachtige Roemeense schippersechtpaar Ion en Adriana Cristina Axinte heeft het mts Gracias in gebruik genomen. De gloednieuwe type C-motortanker heeft een lengte van 110 meter, een breedte 11,45 meter en een tonnage van 2.673 bij 3,20 meter diepgang. Het schip is afgebouwd bij GS Yard in Waterhuizen op basis van een casco dat is gebouwd in het Poolse Szczecin (Stettin).
De afbouw begon in juni en op 17 november vond de technische proefvaart plaats. Die verliep geheel naar wens, zonder noemenswaardige problemen. Half december vertrok het schip kant-en-klaar van de werf onder de rook van Groningen.
Echtpaar Axinte voer sinds 2011 op tankschip Solum, een enkelwandige tanker van 105 bij 10,50 meter en een tonnage van 2.449. Dat betrokken zij destijds bij de firma Hogau van Christian Hochbein en Daniel Gausch – eveneens eigenaren van GS Yard.
De klassepapieren liepen eind 2013 af. De eigenaren hadden daarom in eerste instantie het plan opgevat om het schip om te laten bouwen naar dubbelwandig. Echter, de financiering van het ombouwproject strandde op de leeftijd: het schip was inmiddels 30 jaar oud en kwam daardoor niet meer in aanmerking voor de beoogde financiële injectie. Ook de dalende scheepsprijzen en de op dat moment sterk onder druk staande markt hadden hierop hun weerslag.
Nieuwbouw
En dus moest er gezocht worden naar een andere oplossing. Daarvoor nam Axinte contact op met de leveranciers van zijn eerste eigen schip. De drie gingen rond de tafel en daarbij was de eerste inzet dat de familie Axinte ook in 2014 kon blijven varen. De oplossing werd gevonden in de onder Nederlandse vlag varende Fint, een enkelwandige 2332-tons tanker met papieren tot 2018. Dat was echter geen oplossing voor de lange termijn. En dus gingen de gesprekken voort, waarbij Axinte door beide werfeigenaren werd geattendeerd op een 100-metercasco dat op dat moment in Polen voor GS Yard werd gebouwd. En hoewel dit betekende dat de familie Axinte zelf geen invloed meer had op het ontwerp van het casco, stond het totaalplaatje de kapitein-eigenaar wel aan.
Ook qua financiering bleek dit een haalbare kaart en dus zetten beide partijen in 2014 hun handtekening onder de overeenkomst voor de nieuwbouw. Hogau werd daarmee de nieuwe eigenaar van de Solum, die naar verluidt wordt omgebouwd tot vrachtschip.
Uitrusting
Het mts Gracias wordt voortbewogen door een 1.700 pk sterke Mitsubishi als hoofdkrachtbron. Bijzonder is dat er aan boord liefst 4 generatorsets te vinden zijn: een 500 pk sterke Volvo Penta, 2 John Deeres van 102 en 55 kW en een Hatz van 40 kW. Laatstgenoemde is ondersteunend, onder meer voor stroom in de woningen als het schip stil ligt.
De drie zwaarste zijn geleverd door De Ruyter Dieseltechniek uit Sliedrecht; de lichtste geleverd door het bedrijf van Axintes broer.
De Gracias is gebouwd voor vaart op de Rijn, Moezel en Main. Voor bevrachter GEFO vaart het schip met lichte chemicaliën en minerale olie. De vloeibare lading wordt vervoerd in 8 ladingtanks van 380 kubieke meter per stuk, een totaal van ruim 3.000 kuub.
Dubbele roef
De Gracias is voorzien van een dubbele roef. Aangezien beide echtelieden varen, wonen en werken zij het grootste deel van hun tijd aan boord. Daarom was de uitdrukkelijke wens een ruime mate van privacy. Zowel de woning van het schippersechtpaar als de personeelswoning zijn achterop te vinden. De woningen zijn volledig gescheiden, met elk een eigen ingang en separate sanitaire voorzieningen en badkamers.
De stijlvol ingerichte woningen zijn volledig betimmerd door Schreinerei ML uit Erlenbach, een toonaangevend Duits scheepsbetimmeringsbedrijf waarmee de familie Axinte goed bevriend is. Dit betekent overigens niet dat het vaste betimmeringsbedrijf van GS Yard (Wessels uit Haren-Ems) geen rol van betekenis speelde bij dit project. Wessels was verantwoordelijk voor de aluminiumbouw, onder meer van het stuurhuis. Axinte blikt tevreden terug op de afbouw van de Gracias bij GS Yard: ‘Ik ben tevreden. Alles verliep volgens planning en we hebben op een prettige manier met elkaar samengewerkt.’
tekst en foto’s: Jan Johan ten Have