Als de auto stopt voor de automatische overweg, wacht de automobilist geduldig tot de trein voorbij is. Als die gepasseerd is, verwacht hij de slagbomen elk moment open te zien gaan. Maar als er na tien minuten nog geen beweging is, begint hij ongeduldig in de richting van de cabine van de overwegwachter te kijken. Hij ziet dat er wat zenuwachtige activiteit is, maar de slagbomen blijven onverbiddelijk dicht.
Als er na nog eens tien minuten niks veranderd is, stapt de man uit en gebaart naar de cabine wat er aan de hand is. De beambte steekt zijn hoofd uit het raampje en roept: “Het spijt me verschrikkelijk, maar er is iets met de slagbomen. Ze willen niet meer open!”
“Nou, dan rij ik maar even om”, verzucht de man, en hij maakt aanstalten om weer in te stappen.
“Nou, dat gaat niet helpen, want de volgende overweg is al een paar dagen dicht voor reparatie,” roept de spoorwegman.
“Waar kan ik dán langs rijden, richting Utrecht?”“Nou, ehhh, nergens langs vrees ik”, is het antwoord. “Van hier moet U éérst de Arnhem-lijn over, en van de acht overwegen zijn er zes dicht. Dit was een van de twee die nog open waren, en deze is dus nu kapot. En mijn collega van de enige andere belde me net dat hij hetzelfde probleem heeft.”
“Omrijden, dus?”
“Ja, maar dan wel héél ver omrijden: U zou helemaal naar Luik moeten rijden, en dan een paar honderd kilometer naar het oosten, om dan pas voorbij Keulen noordwaarts te rijden. Via Münster en Enschede kunt U dan omrijden door de Noordoostpolder, en dan via Enkhuizen naar Amsterdam.”
“Maar dat is meer dan een volle dag rijden”, verzucht de man ongelovig.
De spoorman haalt berustend zijn schouders op en sluit het raampje.
Met een kaartenboek in de hand zoekt de man de genoemde route, en hij ziet dat het hem inderdaad ruim een etmaal zal kosten, en meer dan een volle tank benzine. Maar uiteindelijk dringt het besef door dat er geen alternatief is: als hij thuis wil komen, moet hij omrijden. Gefrustreerd draait de man de auto om en gaat op weg.
Terwijl hij naar het zuiden koerst, herinnert hij zich het informatienummer van Rijkswaterstaat. Dat is er voor dit soort gevallen, dus met wat nieuwe hoop draait hij het nummer van van A naar Beter. Er wordt gelijk opgenomen. Een vriendelijke mevrouw vraagt wat ze voor hem kan doen.
“Nou, ik ben onderweg van Eindhoven naar Amsterdam en ik blijk geblokkeerd door een overweg die niet werkt. Volgens de overwegwachter moet ik helemaal via Luik en Keulen omrijden, maar dat lijkt me toch absurd?”
“Als de overwegwachter het zegt, zal het wel zo zijn”, meldt de mevrouw monter.
“Maar mevrouw, dan moet ik dus honderden kilometers omrijden!”
“Tsja, jammer dan, maar ik kan daar verder ook niks aan doen.”
“Maar wat ís dat voor een zootje bij Rijkswaterstaat?”, verzucht de man in wanhoop.
“Meneer, als U onaangenaam wordt, verbreek ik de verbinding, hoor!”, zegt de mevrouw vermanend, en ze hangt op.
Hoe durft ze! Moedeloos vervolgt de man zijn weg.
Vlak voor Luik belandt hij ook nog eens in een lange file, die totaal niet op lijkt te schuiven. Als hij na wat wachten de Belgische wegbeheerder belt, krijgt hij tot zijn afschuw te horen dat de file een vertraging van meer dan een uur kost.
Als hij in totale wanhoop iets roept als “Het kan niet wáár zijn!”, meldt de Belgische ambtenaar doodleuk: “Het had toch niet veel uitgemaakt, meneer, want vanwege een Europese douane-oefening is de grens tussen België en Duitsland vandaag de hele dag gesloten.”
“Wel verdomme, hoe lang is dat al bekend?”, vloekt de automobilist.
“Al een week, meneer.”
“Had Uw collega die mij honderden kilometers heeft laten omrijden, dat niet kunnen zeggen?”
“Geen idee, meneer, wij weten alleen de dingen waarover we zijn ingelicht”, is het onweerlegbare antwoord.
Als de man nog weer een uur later een parkeerplaats oprijdt om er zijn auto te stallen en dan maar per trein of desnoods vliegtuig verder te reizen, staat er zodra hij een parkeervak in schuift iemand naast zijn auto.
“U mag hier absoluut niet parkeren, meneer!”
“Waar staat dat dan?”
“Nergens, maar ik zeg het u nu.”
“U kunt me nog méér vertellen”, zegt de automobilist, boos nu, en hij stapt uit en sluit de auto af. “Na honderden kilometers vergeefs omrijden en nóg nergens komen heb ik er genoeg van. Mijn auto blijft hier staan tot ik hem kan komen halen!”
Zonder nog iets te zeggen rijdt de andere man weg. Onze automobilist belt een taxi en laat zich naar het dichtstbijzijnde station rijden. Daar aangekomen valt een enorm spandoek hem gelijk op. In het Frans staat er zoiets op als: “Wegens staking rijden er de hele week geen treinen”….
Een onwaarschijnlijk verhaal? Toch overkwam iets soortgelijks kortgeleden een schippersechtpaar (naam en gegevens bij de auteur bekend) met wie ik bevriend ben: op één en dezelfde reis dagenlang oponthoud wegens een staking van sluispersoneel, en op de daaropvolgende reis wéér dagenlang oponthoud door een kapotte sluisdeur – oponthoud NEGEN dagen – en uiteindelijk de noodzaak om niet ‘een stukje’ maar MEERDERE DAGEN om te varen.
Als het verhaal van die automobilist waar was geweest, was de wereld te klein geweest. Maar in de binnenvaart – vanwege het gewenste ‘intermodale transport’ zo populair onder politici – is zo’n tegenvaller eerder regel dan uitzondering. Een kapotte sluis in de Sambre kost drie dagen omvaren. En dat is dan nog een plaats, waar überhaupt een omweg beschikbaar is: in het geval van de staking wás die er niet. Dus dan houdt alles op.
Multimodaal vervoer? Prima, maar dan zal er toch iemand consequenties aan moeten verbinden in de zin van: meer budgetten, verbeterd onderhoud, een totaalverbod op ‘gijzelende’ stakingen en ruimhartige vergoedingen voor omwegen, extra kosten en vertraging door de belabberde staat van de vaarwegen. Minister: DOE UW WERK!