In deze aflevering zal ik de eisen voor de Duitse Zone 2 in het kort toe lichten. Naast de reguliere voorschriften van de Bijlage II van de Richtlijn moet een kompas (volgens de eisen van Aanhangsel III, Deel II, Hoofdstuk 6, § 6.02) aan boord zijn. Daarnaast ook een radarapparaat dat voldoet aan de minimumeisen en de keuringsvoorwaarden voor radarinstallaties voor de binnenvaart zoals opgenomen in Deel III van de Bijlage IX van de Richtlijn. Dat wil zeggen als het schip is uitgerust met een radarapparaat dat voldoet aan de eisen voor de Rijn, dan is dat ook voldoende voor de Zone 2. Overigens is een radarinstallatie op een aantal waterwegen van de Zone 2 niet vereist.
Ook een marifoon is vereist. De typen die op de Rijn worden gebruikt, voldoen. Van de volgens de Richtlijn verplichte reddingsboeien moet er ten minste één zijn voorzien van een drijvende lijn van 30 meter lang en een diameter van 8 tot en met 11 millimeter.
Verder moet er in aanvulling op de Richtlijn (artikel 10.02) uitrusting aan boord van het schip aanwezig zijn om de voor de zeevaart verplichte licht- en geluidsseinen te kunnen geven. Daarnaast moeten aan boord van schepen met een bemanning zeekaarten van het te bevaren vaarwegdeel aanwezig zijn.
Op de vaarweg van de haven van Delfzijl naar Emden zijn tevens voor schepen met gesloten luiken de eisen van Aanhangsel XII van toepassing. De veiligheidsafstand moet in tegenstelling tot op de Rijn minimaal 450 millimeter bedragen. Daarnaast moet de veiligheidsafstand van schepen waarvan de openingen spatwater- en regendicht gesloten kunnen worden ten minste 600 millimeter bedragen. Voor openingen die niet afgesloten kunnen worden moet dit ten minste 1 meter zijn.
Het vrijboord moet voor schepen met een doorlopend deel zonder zeeg en zonder bovenbouw ten minste 300 millimeter zijn. Daarnaast moet het vrijboord berekend worden met de formule en de gegevens zoals die te vinden zijn in Aanhangsel II, Deel II, Hoofdstuk 4, § 4.02.
In tegenstelling tot de voorschriften in de Richtlijn mag het vrijboord niet kleiner zijn dan 150 millimeter. Hierbij moet in acht worden genomen dat de veiligheidsafstand bij waterdichte laadruimluiken ten minste 600 millimeter tot de bovenzijde van het luikhoofd is; bij spatwater- en regendichte laadruimluiken ten minste 750 millimeter en bij open laadruimen ten minste 1200 millimeter. De gemiddelde breedte van het gangboord mag ten hoogste 0,125 van de breedte van het schip bedragen.
De drempelhoogte van alle toegangen tot opbouwen moet minimaal 150 millimeter boven het schottendek liggen. Deze hoogte mag worden verminderd als de opening waterdicht door bijvoorbeeld een deur kan worden afgesloten.
Alle deksels van toegangsopeningen en mangaten in dek moeten met bouten zijn vastgemaakt of met scharnieren vast aan het schip zijn verbonden. De buitendeuren die toegang geven tot ruimten onder het vrijboorddek moeten ten minste spatwater- en regendicht afsluitbaar kunnen worden en moeten voldoende stevig zijn.
Ook voor de ramen en bovenlichten zijn er eisen. Als ze zich minder dan150 millimeter boven het schottendek bevinden, moeten ze waterdicht zijn. Als de onderzijde van de ramen of bovenlichten 150 millimeter boven het schottendek ligt, dan moeten ze spatwater- en regendicht zijn.
De waterdichte afdichting van de laadruimen moet voldoen aan de eisen in Aanhangsel III, Deel II, Hoofdstuk 5, § 5.04. Dit is ook van toepassing op tankschepen.
De boegankerkettingen moeten een lengte hebben van minimaal 60 meter.
Als aan al deze bovenstaande voorwaarden is voldaan, kan het schip worden voorzien van een aanvullend communautair certificaat.
Dat had men gedacht. Maar nu beginnen de problemen eerst goed. Die zal ik in een volgende aflevering proberen uit te leggen aan de hand van een voorbeeld.