Bijna de helft van haar bestaan stond Vereniging HME onder voorzitterschap van Pim van Gulpen. Elf jaar vervulde hij die rol. Tijdens het lustrumfeest op 1 september neemt hij afscheid. Hij blikt terug op een enerverende periode waarin de versterking van de positie van toeleveranciers en samenwerking in de branche centraal stonden. Met als belangrijk wapenfeit de oprichting van Scheepsbouw Nederland in 2008.
Pim van Gulpen: “Export en innovatie zijn gekoppeld: als je niet innovatief bent heeft het buitenland geen interesse.” (foto HME)
Toen de nu 66-jarige Pim van Gulpen werd gevraagd eind 2000 voorzitter te worden zou hij net, met tegenzin, met ’functioneel leeftijdsontslag’ gaan. “Ik had een loopbaan bij de Koninklijke Marine achter de rug. Daar word je veel te vroeg weggestuurd. Ik had dus tijd en wilde me nuttig maken voor de maritieme sector.” Hij had zich intensief met maritieme techniek bezig gehouden bij de Marine,onder meer een aantal jaren als directeur van de Rijkswerf in Den Helder.
Hij volgde Gerard Speld op als voorzitter vlak nadat HME de stap terug naar zelfstandigheid had gemaakt. Drie jaar eerder had de organisatie zich aangesloten bij werkgeversvereniging FME/CWM en het secretariaat zat daar intern, bij de Vereniging Nederlandse Scheepsbouw Industrie, de belangenbehartiger van nieuwbouw- en reparatiewerven. Maar HME voelde zich daar op een zeker moment, niet langer op haar plaats. “Het was een soort dochter van de VNSI en het toenmalige bestuur vond dat het voor het vinden van de eigen identiteit beter was om ieder zijn eigen weg te gaan.”
HME opende een apart kantoor in Rotterdam en verwierf zich een eigen positie, als belangenbehartiger van de maritieme toeleveringsbranche. Een van de exponenten daarvan was de instelling van de Maritime Innovation Award. Die gaf de innovatie in de branche een gezicht en een stimulans, maar was evengoed een manier om HME extra op de kaart te zetten.
Vertrouwen
“Toen HME onder de vleugels van de VNSI weg ging, is dat best met het nodige lawaai gepaard gegaan”, herinnert Van Gulpen zich. Het had alles te maken met veranderende verhoudingen in de markt. “In het verleden konden de werven alles en ze deden ook alles. Ze hadden zo nu en dan een paar onderaannemers nodig om wat dingetjes te doen. De rol van de toeleveranciers is de afgelopen tien, vijftien jaar behoorlijk veranderd. Werven kunnen steeds minder zelf en hebben steeds meer toeleveranciers nodig om hun product te maken. Dat betekent ook dat de hiërarchische verhouding die er in het verleden was, waarbij de werf de baas was (en de toeleveranciers netjes met de pet in de hand buiten moesten wachten tot ze binnen werden geroepen door de directeur) verdween. De toeleveranciers hebben een veel grotere verantwoordelijkheid gekregen in het hele scheepsbouwproces.”
De relatie is ten goede veranderd, vindt hij. “Schepen zijn zo complex geworden – zeker de schepen die we in Nederland bouwen – dat het onmogelijk is om al die kennis van alle systemen en subsystemen in één hand te hebben. Je zult het samen moeten doen. Dat betekent dat je partnerships moet creëren. Er is één belangrijke conditie voor samenwerken en dat is vertrouwen. Dat moet groeien.”
EMEC
Vooral in de beginjaren vergde het voorzitterschap veel tijd. “Dat nam af met de professionalisering van de vereniging en de groei van het aantal mensen op kantoor. Daardoor werd het bestuur wat meer op afstand geplaatst. Zeker sinds het samengaan met de VNSI in Scheepsbouw Nederland zijn de verantwoordelijkheden anders verdeeld.“
Van Gulpen kreeg het in april al rustiger toen hij stopte als voorzitter van EMEC, de European Marine Equipment Council. In de Europese koepelorganisatie heeft HME altijd een voortrekkersrol gespeeld. “Dat kwam ook doordat wat zich in Nederland had afgespeeld in de verhouding tussen werven en toeleveranciers, zich een aantal jaren daarna ook in Brussel op de agenda kwam.” EMEC is gevestigd in Europa’s bestuurlijke hoofdstad.
Die verschuiving heeft zich voornamelijk in Noord-Europa voltrokken, weet Van Gulpen. “In zuidelijk Europa is de hiërarchie nog min of meer zoals die bij ons twintig jaar geleden was. Dat merk je dus ook in Brussel. “Ook daar zijn we bezig geweest om een positie te creëren die van gelijkwaardig niveau was. Dat is tot op zekere hoogte gelukt, maar er moet nog meer gebeuren.“
Model
Wat dat betreft kan Nederland als voorbeeld dienen. De vorming van Scheepsbouw Nederland door de VNSI en HME, tot stand gekomen in 2008, zegt alles. “Het vertrouwen ontstond op de werkvloer; tussen werven en toeleveranciers. Dat was ook nodig; anders had het op brancheniveau ook niet gelukt. Ook op dat niveau is de conclusie dat het voor alle partijen beter is als je samenwerkt.”
“Bij het merendeel van de zaken die zich voordoen op scheepsbouwgebied hebben we gezamenlijke belangen. Natuurlijk doet zich zo nu en dan een omstandigheid voor waarbij de belangen tegengesteld zijn. Maar dat is dan een uitzondering en geen regel. Als de belangen in 95 procent van de gevallen parallel lopen, moet je ervoor zorgen dat je ook samen optrekt.”
De resultaten zijn zichtbaar, aldus Van Gulpen. “De lobby naar de overheid is krachtiger. Het is gemakkelijker geworden om innovatie te stimuleren; zowel bij toeleveranciers als werven.”
“We hebben het best voorzichtig aangepakt en een model gekozen waarbij Scheepsbouw Nederland bestaat uit twee leden: VNSI en HME. Ieder nog steeds met zijn eigen achterban. We hebben het exportgedeelte, dat in Rotterdam zit, buiten de fusie gehouden. We hebben gezegd: ‘We kijken hoe het gaat en als het nodig is om tot een verdergaande integratie te komen zien we dat tegen die tijd wel.’ Eigenlijk zijn we tot de conclusie gekomen dat het model nog steeds voldoet. Je merkt dat het van onderaf groeit. Dat het cluster binnenvaartwerven bijvoorbeeld zegt: ‘We nodigen de toeleveranciers ook eens uit voor een vergadering.’ Dat is veel duurzamer, om dat woord maar eens te gebruiken, dan wanneer je het van bovenaf probeert op te leggen.”
Reders
Het proces gaat verder. Volgend jaar verhuizen VNSI en Vereniging HME samen naar de Willemswerf in Rotterdam. De KVNR vestigt zich daar deze maand al. Tot tevredenheid van Van Gulpen: “Samenwerking met de reders is ook belangrijk. De reder bepaalt toch in belangrijke mate hoe een schip eruit ziet en welke apparatuur aan boord komt. Je moet als het ware op schoot gaan zitten bij de reder. Met hem meedenken hoe hij de uitstoot kan verminderen, brandstof kan besparen, onderhoud efficiënter kan regelen. Het is goed de banden aan te halen om ervoor te zorgen dat de Nederlandse maritieme industrie zijn positie als meest innovatieve ter wereld kan behouden.”
“Met HME is het de afgelopen jaren best goed gegaan.” Van Gulpen zegt het bescheiden, maar het is een understatement van jewelste. De vereniging is enorm gegroeid. Niet alleen in leden, waarvan HME er nu bijna 300 heeft, maar ook in invloed en activiteiten. “Het was van oorsprong een exportorganisatie. We hebben er innovatie en opleidingen aan toegevoegd. Maar export blijft belangrijk. Is in feite alleen maar belangrijker geworden. De Nederlandse maritieme toeleveringsindustrie kan nu eenmaal niet zonder te exporteren. Export en innovatie zijn gekoppeld: als je niet innovatief bent heeft het buitenland geen interesse.”