Ingrid de Caluwé ontvangt een eerste exemplaar van het rapport ‘Passagiersvaart Out of the Blue’ uit handen van Hans Teerlink.
Op 1 januari 2012 mogen passagiersschepen volgens het Scheepvaart Afvalstoffenverdrag (SAV) geen vuil water meer lozen. Maar er zijn nagenoeg geen afgiftepunten voor dit vuile water. “We kunnen ons dus niet aan de regels houden”, aldus Hans Teerlink, directeur van rederij Eureka in Deventer en voorzitter van de CBRB-ledengroep Passagiersvaart. “Het is een grof schandaal. We worden niet serieus genomen door de overheid.” Om in het vervolg wel voor vol te worden aangezien door de overheid, liet het CBRB een rapport maken over de economische betekenis van de passagiersvaart in Nederland.
Hans Teerlink overhandigde donderdagmiddag 15 december het rapport ‘Passagiersvaart Out of the Blue’ aan het VVD-Kamerlid Ingrid de Caluwé. Hij deed dit aan boord van het mps Marina van rederij Fortuna in Spijkenisse. De naam van het rapport is afgeleid van een opmerking van Hans Teerlink, die zei te vinden dat de passagiersvaart volkomen onbekend is bij beleidsmakers en dat dus de cijfers over het aandeel van de passagiersvaart in de binnenvaart maar ook in de Nederlandse economie voor velen uit het niets (‘out of the blue’) lijken te komen.
Dat de passagiersvaart tot nu toe weinig aan de weg timmerde, komt mede omdat een groot aantal eigenaren van passagiersschepen (in Nederland ongeveer de helft) niet is aangesloten bij een brancheorganisatie. Dit legde de maker van het rapport, Hans Plaisier, uit aan een zeer gemêleerd gezelschap aan boord van de Marina. Zowel beleidsmakers als de Waterpolitie als diverse ondernemers in de passagiersvaart (dagvaart en cruises) zaten in de zaal.
Het onderzoek was door het CBRB geïnitieerd en voor Hans Plaisier een afstudeeropdracht voor zijn studie aan de Erasmus Universiteit. Onderzocht werd de economische betekenis van de passagiersvaart, uitgesplitst in dagvaart (rondvaarten en partyschepen), cruises (hotelschepen) en chartervaart. De veerdiensten waren buiten beschouwing gelaten.
Voor de chartervaart werden de cijfers van belangenvereniging BBZ gebruikt, voor de dagvaart en de cruises baseerde Plaisier zich voornamelijk op enquêtes onder ondernemers. Voor de cruisemarkt, de hotelschepen, is het Nederlandse aandeel relatief klein, omdat dit een Europese markt is en veel ‘Nederlandse’ schepen onder bijvoorbeeld Zwitserse vlag varen. Daarom telde Plaisier ‘slechts’ 42 Nederlandse hotelschepen tegen 303 dagschepen. De chartervloot bestaat uit 341 hotelschepen en 56 dagschepen. De niet-charter cruisevaart wordt wat onderbelicht in zijn rapport, omdat het nadrukkelijk deel uitmaakt van die internationale markt. Hij beval ook aan om dat Europees te onderzoeken. Een aanbeveling die het CBRB zeker ter harte zal nemen, vertelde Maira van Helvoirt, secretaris van het CBRB.
Niettemin zijn de cijfers over de economische betekenis van de passagiersvaart overtuigend genoeg. Die betekenis wordt geschat op ruim 332 miljoen euro (waarvan 86 voor de chartervaart en 127 voor de dagpassagiersvaart). Het is een optelling van de toegevoegde waarde en de voor- en achterwaartse effecten. Achterwaartse effecten zijn bijvoorbeeld de verbruikte brandstof (en andere kosten die gemaakt worden) van de schepen en de voorwaartse effecten zijn bijvoorbeeld de uitstraling van de sector. Er werken in de dagpassagiersvaart 1173 fte’s en in de chartervaart 1029. De cruises zijn hierin niet meegenomen, omdat veel Nederlanderse werknemers werken bij buitenlandse rederijen.
Ingrid de Caluwé zei blij te zijn met het onderzoek, zodat in de toekomst kan worden voorkomen dat de overheid onwetend is van hoe belangrijk de passagiersvaart is. Volgens Plaisier is dat qua omzet ongeveer tien procent van de binnenvaart.
vor het volledige – Engelstalige – rapport, klik hier.