…
Gelukkig kwamen wij het over
Waren dra in d’ ”Heerensloot”
Nergens luwte, bosch noch lover
Zelfs niemand die ons bijstand bood.
D’Avond viel om zoo te spreken
Waren w’aan de “Oudeschouw”
En de zaturdag verstreken
Zeer vermoeid van dat gesjouw.
Zondag stemde ons tot rusten
Na veel worsteling en strijd
Om straks met vernieuwde lusten
In te spannen, voor een tijd.
En door “Irnsum” heen gevaren
Met de wind op onzen hand
Mochten wij weldra ontwaren
“Grouw” aan onzen rechterhand.
Zeilende, langs sloot en akker
Waar de “vaart” zich heenen wendt
Kwamen w’eindelijk bij de “bakker”
Ieder is dat huis bekend.
“Bergum” zijn wij doorgevaren
En steeds met een goeden wind
Mocht de gang wel eens bedaren
Was ze ook wel zeer gezwind.
Over ‘t “Meertje”, of het poeltje
Dat daar midden is in ’t land
Waaide er nogal een koeltje
In de zeilen, door het wand.
En met één uur nog te zeilen
Hadden wij al weer een “meer”
Dat wij met gedurig peilen
Overzeilend; op mijn eer.
“Schuilenburgermeer” geheeten
Dat is nog al breed en lang
‘k Heb het maar niet opgemeeten
Daartoe voelde ik geen drang.
Wij begonnen al te nad’ren
Altijd met bestendig weer
’t Windje ruischte door de blad’ren
Nu wat minder dan wat meer.
Zie, daar zien wij schepen leggen
Wij zijn aan de “blauwe hand”
En wat zouden w’er van zeggen
Kwamen nabij “Groningerland”
…
Albertus Geel
Hij voer langs de “bakker”, ieder is dat huis bekend. Heeft iemand een idee wat hij bedoelde?
Mail met vragen of opmerkingen over het gedicht naar Sander Geel.
Volgende week de negende en laatste aflevering: Aankomst
Klik hier voor de vorige afleveringen:
1. Meppel
2. Pinksteren
3. Utrecht
4. De lange weg terug
5. Onstuimig
6. Vervolg
7. Stilstand