Het was vlak voor de zomer dat de sporadisch in gebruik zijnde Utrechtse Muntsluis zijn deuren opende. Wat erdoorheen ging, was het drijvende fundament van een oud woonschip. De gemiddelde voorbijganger bezag het gehavende casco vermoedelijk als een aftands stuk roest waarvan de waarde slechts wordt uitgedrukt in de prijs voor de kilo’s oud ijzer. Op het moment dat u dit leest, is dat ook precies wat hiervan is overgebleven. Toch is dit weinig eervol voor een schip dat namen droeg als Twee Gebroeders, De Krekel en De Uitkijk en waar bij elke naam afzonderlijk een interessante historie hoort. Met het vertrek verloor Utrecht een bijzonder stuk maritiem erfgoed. De oude heve-aak die na een werkzame bestaan nog ruim zeventig jaar een huishouden droeg, verdient het om – postuum – voor het voetlicht te worden gehaald.
Sporen uit het verleden
Afgezien van het kale casco is het laatste beeld van het schip evenmin florissant: dat van een verwaarloosde woonboot. De aak lag sinds 1961 als woonschip aan de Utrechtse Billitonkade, pal naast de Oude Rijnbrug.
Het was een typisch voorbeeld van een traditioneel woonschip: een rechte doos op het casco van een oude schuit. Wie goed keek, bespeurde opmerkelijke zaken zoals kleine opgelaste plaatjes in de boeg en de dubbele rij klinknagelgaten ‘in de neus’. En dan was er nog de verdikking in de scheepshuid aan stuurboordzijde, net na de kop. Het blijken sporen van bijzonder gebruik uit het verleden.
Riviervisser
De heve-aak werd ergens rond de eervorige eeuwwisseling gebouwd als zeilend vrachtschip. Opdrachtgever, scheepsnaam, bouwjaar en -werf zijn onbekend. Zij vervoerde vervolgens als een echte Hagenaar zand en stenen.
Ergens vóór de Eerste Wereldoorlog treedt het schip duidelijker uit de waas van het verleden. Het is dan in eigendom van Lisner, een Duitse grootpachter die jaarlijks voor een aanzienlijk bedrag visrechten koopt voor delen van de Rijn. Onder zijn bewind gaat de aak op palingvangst in Duitsland met aan boord een Nederlands vissersgezin als zetschipper.
In niets lijkt de aak meer op het zeilende vrachtschip dat zij was. Als zogenaamde waalschokker is ze geschikt gemaakt voor de ankerkuilvisserij. Roef, gangboorden en dekken zijn verdwenen. Onder het verhoogde en verlengde voordek is woonruimte gecreëerd. Aansluitend hierop is aan bakboord de gebruikelijke smalle houten opbouw toegevoegd met daarin de keuken. Naast het opbouwtje is een verlaagde houten werkvloer aangebracht. De gevangen paling wordt levend bewaard onder deze vloer in de dubbele bun die via de geperforeerde zijwanden in rechtstreekse verbinding staat met het buitenwater.
Zeilen en tuigage maakten plaats voor een enorme fuik met onder en boven een lange boom: de ankerkuil met bijbehorend tuig. Op het voordek staan enorme lieren waarmee dit net en het zware anker kunnen worden gehesen. Aan stuurboord is een vierkante slijtplaat aangebracht waar de bomen tegen het casco schuren. Tenslotte steekt op de gladde ‘akenneus’ een geklonken opzetstuk waaraan het tuigage van de mast is bevestigd.
In deze hoedanigheid vangt het gewezen vrachtschip tussen Pinksteren en Allerheiligen paling boven de Duitse visgronden.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog komt Lisner in financiële problemen doordat Duitse Franken waardeloos zijn geworden en hij zijn Nederlandse zetschippers in harde guldens moet uitbetalen. Harry Kosters, een rijke Nederlandse herenboer en steenfabrikant uit Heerewaarden, koopt in 1920 een aantal schepen met het Nederlandse personeel. Kosters geeft de waalschokkers dezelfde naam: Twee Gebroeders – naar zijn twee zonen – met een volgnummer.
De Heerewaardense Evert Verbeek is visser op de verbouwde heve-aak. Hij wordt opgevolgd door zijn broer Dirk en diens vrouw Mien Lam. Hun beide zoons, Anton en Henk groeien aan boord op met het vissersbestaan. Paling vangt de familie Verbeek, soms dag en nacht, in de Rijn, ongeveer ter hoogte van de Duitse plaatsjes Urmitz en Xanten. De bijvangst wordt uitgevent waarbij de opbrengst mag worden gehouden.
Begin jaren 30 wordt ook Kosters geconfronteerd met een stagnerende economie. Vlak voor zijn faillissement koopt Evert in 1932 een aantal van Kosters’ waalschokkers, waaronder de verbouwde heve-aak. Als Evert in 1944 overlijdt, komt het schip in handen van broer Dirk.
Tweede Wereldoorlog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog worden de waalschokkers aanvankelijk ongemoeid gelaten omdat ze geen vracht vervoeren en men hoe dan ook moet eten. De familie Verbeek neemt in die tijd vaak een aantal jonge mannen aan boord die als visser de Arbeitseinzats ontlopen. Controles vinden wel plaats maar voor een paar maaltjes paling krijgt de familie Verbeek veel voor elkaar.
Helaas verandert de situatie aan het eind van de oorlog. De sfeer wordt grimmiger als de Duitsers de greep op de oorlog verliezen. Uit nijd worden schepen gebombardeerd. Daarop besluit de familie Verbeek hun Twee Gebroeders tijdens hoogwater op de wal te zetten.
Het blijkt geen overbodige maatregel want op een dag wordt de waalschokker met granaten bestookt. Een ervan komt naast het schip tot ontploffing. De scherven vliegen door de boeg waarachter zoon Henk op dat moment in zijn kooi ligt te slapen. Wonderlijk genoeg wordt hij niet geraakt. De gaten worden gedicht met plaatjes. Na de oorlog gaat het schip weer te water en wordt het vissersleven weer opgepakt.
In 1950 koopt Dirks zoon Henk het schip van zijn vader. Visgronden vinden hij en zijn vrouw dichter bij Heerewaarden, onder andere bij Haalderen en Gendt. Het zijn de nadagen van de riviervisserij. Paling is er nog wel, maar de smaak van vervuiling dringt er in door. Begin jaren 50 raakt de aal onverkoopbaar en stopt het werkzame leven van de Twee Gebroeders. In 1953 gaat de ankerkuil definitief van boord en gebruiken Henk en zijn vrouw de waalschokker in de haven van Heerewaarden alleen nog voor bewoning.
Primitief woonschip
Getroffen door de naoorlogse woningnood zoekt het jonge stel Elly en Joop Baaren alternatieve woonruimte. Alhoewel zij niet van plan zijn om op een boot te gaan wonen, komen ze via de Utrechtse scheepsmakelaar Kamerbeek de Twee Gebroeders op het spoor. Op 12 december 1956 kopen ze de oude riviervisser voor de prijs van 4.000 gulden, inclusief “loopbrug, landvasten, 3 ankers, 2 x 35 meter staaldraad, 1 x 40 meter staaldraad en 1 x 35 meter staaldraad, verdere sluitingen en kettingen”.
De scheepsnaam veranderen zij in De Krekel. Achter een sleepboot zetten ze koers naar Vreeswijk omdat deze plaats relatief dicht bij Joops werk ligt en zij in dit oude schippersdorp een redelijke kans denken te maken een ligplaats te bemachtigen.
In de nacht komen ze aan. De volgende morgen vormt het visserschip meteen een bezienswaardigheid. Dorpelingen verdringen zich op de kant omdat zij waarschijnlijk nog nooit een waalschokker van dichtbij hebben gezien. Joop en Elly houden daarop de gordijnen dicht. Na enige tijd luwt de nieuwsgierigheid. Van Rijkswaterstaat mag De Krekel aan het Jaagpad blijven liggen.
Hoewel Joop en Elly de koning te rijk zijn met hun onderkomen, is het wonen aan boord van deze voormalige vissersschuit oncomfortabel en bewerkelijk. Nutsaansluitingen zijn er niet. ’s Winters is het koud en het dak van de opbouw lekt, waardoor potten en pannen regen- en condenswater moeten opvangen. Regenwater stroomt dan ook nog, net als vroeger, via het houten dek het ruim in, dat regelmatig moet worden leeggehoosd.
In kleine stappen brengen de Baarens veranderingen aan. De visbunnen worden gedicht. Mast en lieren gaan van boord, waarna de mastkoker in het vooronder plaatsmaakt voor een kinderledikant. Voor meer daglicht plaatst Joop in de opbouw extra ramen. Toch blijft het behelpen en in 1960 kiezen Joop en Elly voor een rigoureuzere aanpak. De Krekel wordt gestript en krijgt een compleet nieuwe opbouw waardoor het uiterlijk van de aak opnieuw totaal verandert. Uit verlangen naar een meer stedelijke omgeving verkassen Joop en Elly in 1961 naar de Utrechtse Billitonkade.
De tand des tijds
In 1987 wordt de opgebouwde aak verkocht. De nieuwe eigenaar verandert de naam in De Uitkijk. Deze naam eer aandoend ligt het schip vervolgens nog vele jaren in de Oude Rijn waar het uitkijkt op een omgeving die door de tijd verandert van een industriegebied in een woonwijk.
In stilte verzonken verandert het woonschip zelf ook, geholpen door de tand des tijds. De verfkwast is ver te zoeken en een gang naar de werf zit er ook niet meer in.
En zo verwerd het woonschip langzaam tot een onappetijtelijk geval waarbij niemand de verhalen hoorde of zag van de plaatjes in de boeg, de gaten van het opzetstukje op de scheepsneus en de slijtplaat tegen de scheepshuid: getuigen van het onvermoede en onbekende verhaal van de oorlog, de woningnood en van de palingvisserij uit lang vervlogen tijd.
Cisca de Ruiter,
Project Stalen Woonschepen Utrecht
Museumwerf Vreeswijk
Met dank aan:
- Henk Verbeek, oudpalingvisser en oudbewoner
- Elly Baaren, oudbewoner
- Gijs Sepers, oudpalingvisser en amateurhistoricus
- Maarten van de Krol, Project Stalen Woonschepen Utrecht
- Ed Landsmeer, Sleepdienst Lotus
Bronnen:
- ‘De vissers van Maas en Waal’ door Edward P. de Groot, uit Spiegel der Zeilvaart 1980/5
- ‘So fischte man am Niederrhein’ door Werner Böcking, uitgegeven door Boss-Verlag Kleve, 1988
- ‘Aken’ door Boudewijn de Haas, Hein Sommer en Bart Vermeer uit Schepen die Blijven – Type- en scheepsbeschrijvingen van Nederlandse historische bedrijfsvaartuigen, uitgave Landelijke Vereniging tot Behoud van het Historisch Bedrijfsvaartuig, 1999
- ’Waalschokkers’ zijn geen schokkers’ door Gijs Sepers, uit Spiegel der Zeilvaart 2000/8
- Aalschokkers Erobern den Preußischen Rhein – Entwicklung der Fanggeräte für den Aalfang door Werner Böcking, uitgave Emmericher Geschichtsverein, 2004
- Bezoekerscentrum De Grote Rivieren in Heerewaarden