Bij de nieuwe emissie-eisen voor scheepsmotoren moet de Europese Commissie milieubescherming enerzijds en technische en economische haalbaarheid anderzijds in evenwicht brengen. Dat standpunt maakte de Europese Binnenvaart Unie maandag 7 april duidelijk tijdens haar jaarlijkse seminar in Brussel.
De emissierichtlijn die momenteel in voorbereiding is, dient ‘gestoeld zijn op realistische mogelijkheden en een gelijk speelveld met andere modaliteiten die onder deze richtlijn vallen garanderen’, aldus Didier Leandri, de nieuwe voorzitter van de EBU.
De nieuwe voorzitter Didier Leandri en de nieuwe vicevoorzitter Gunther Jaegers. (foto EBU)
Didier Leandri van de Franse CAF werd in de bestuursvergadering voorafgaand aan het seminar gekozen als nieuwe voorzitter van de EBU. Gunther Jaegers van de Duitse BDB werd aangesteld als vicevoorzitter.
Overambitieuze emissielimieten
De EBU waarschuwde voor ‘overambitieuze emissielimieten, die nadelig op de levensvatbaarheid van de binnenvaart zouden kunnen uitwerken’. Om realistische emissiestandaarden vast te leggen, eiste Leandri aansluiting bij de marktstandaarden zoals die van US EPA en IMO (vergelijkbare standaarden zoals bij het spoorvervoer) in plaats van introductie van op zich zelf staande normen voor motoren van binnenvaartschepen.
De toepassing van wereldwijd gehanteerde standaarden op nieuwe binnenvaartmotoren garandeert volgens de EBU namelijk een aanzienlijke reductie van de luchtvervuiling (vergelijkbaar met 80 procent reductie bij een EURO VI-norm van het wegvervoer, met behoud van de klimaat-, ongeval en congestievoordelen) en de beschikbaarheid van motoren tegen acceptabele prijzen.
Contraproductief
De EBU is op grond van ‘de technische onmogelijkheid tegen invoering van een EURO VI-standaard voor binnenvaartmotoren, die de binnenvaart uiteindelijk jaren terug zou werpen. Dit zou contraproductief zijn en indruisen tegen het voornemen van de Europese Commissie om de binnenvaart te steunen en haar marktaandeel te vergroten.’